Exorfinen: opiumachtige stoffen in de voeding

maandag 11-juli-2022

Wat we eten, beïnvloedt ons geestelijk welbevinden. Dat geldt zeker voor gluten, dat in de darm uiteenvalt in deeltjes met een opiumachtige activiteit. Deze deeltjes zijn in verband gebracht met onder andere stemmingsstoornissen en klinische depressie.

 

Opiumachtige stoffen

Om te weten wat exorfinen met ons doen, moeten we eerst weten wat endorfinen zijn. Endorfinen zijn lichaamseigen eiwitten met pijnstillende eigenschappen. Endorfinen worden geproduceerd door de hypofyse tijdens lichamelijke inspanning, opwinding, pijn, pittig eten, verliefdheid en orgasme. Ze lijken chemisch gezien op opiaten zoals morfine en hebben een vergelijkbaar pijnstillend effect. Bovendien activeren ze dopamine, een belangrijke neurotransmitter die een rol speelt in het beloningssysteem van de hersenen (Previc, 2009).

 

Exorfinen met opioïde activiteit

Exorfinen zijn prolinerijke eiwitten met eenzelfde opiumachtige structuur als endorfinen. Het verschil is dat exorfinen niet direct door de mens zelf worden aangemaakt, maar ontstaan bij onvolledige vertering van voedsel waarin prolinerijke eiwitten zitten. Daarbij kun je denken aan tarwe (gluten) en kaas (caseïne), maar ook aan de afbraakproducten van bijvoorbeeld soja, spinazie en micro-organismen. Deze exorfinen, die in het maagdarmkanaal ontstaan, vormen een belasting voor het gehele lichaam.

Net als endorfinen, activeren exorfinen kortdurend het dopaminerge beloningssysteem in de hersenen. Het gevolg is dat we ‘beloond’ worden voor het eten van voeding die exorfinen levert. We hoeven daarvoor nauwelijks inspanning te verrichten en pijnlijden is ook geen vereiste. De prijs die we wél betalen – naast het effect op onze lichamelijke gezondheid – is een emotionele verbondenheid met voeding die moeilijk te verbreken is. Daarom is het zo lastig om te stoppen met het eten van bijvoorbeeld brood (zelfs wanneer we daar darmklachten van ondervinden). Sterker nog: we hebben juist de neiging er meer en meer van te gaan eten.

Wanneer we te veel prolinerijke voeding eten, kan het lichaam het niet meer goed genoeg afbreken. De overvloed aan exorfinen die vrijkomt, veroorzaakt op termijn zelfs endorfineresistentie. Hierdoor raken de functies van dopamine, insuline, cortisol en de immuuncellen verstoord. Vooral de link met dopamine verklaart waarom de afbraakproducten van gluten ook invloed kunnen hebben op de stemming en het geestelijk welbevinden. Dopaminestoornissen worden niet voor niets in verband gebracht met psychische aandoeningen, waaronder autisme en ADHD. Ook drugsverslaving, stemmingsstoornissen, gokverslaving, klinische depressie, schizofrenie, OCD en vele andere gedragsstoornissen en chronische aandoeningen zijn in verband gebracht met een disbalans van dopamine (Previc, 2009).

 

Tekort aan DPP-IV

Naast een te grote inname van gluten of caseïne, kan een endorfineresistentie ook ontstaan als gevolg van een tekort aan dipeptidylpeptidase IV (DPP-IV). DPP-IV  is een endogeen enzym dat helpt bij het afbreken van exorfinen door prolinebindingen te splitsen. Suppletie met DPP-IV kan daarom helpen bij het opruimen van onverteerde gluten. Dit is ook bevestigd in klinisch onderzoek. Daarbij werd gekeken naar de effecten van DPP-IV bij een groep van 22 personen met autisme. Hieruit kwam naar voren dat 12 weken suppletie met DPP-IV duidelijke verbeteringen gaf op aandacht, inlevingsvermogen, oogcontact, hyperactiviteit, stemming, dwangmatige herhaling, slaap, socialisatie en spraak (Brudnak, 2002). Dit zijn allemaal symptomen die centraal staan bij (pseudo-)autisme en -ADHD. De onderzoekers vermoeden dat de positieve effecten te danken zijn aan een betere afbraak van exorfinen en daarmee zorgen voor een minder grote belasting op de (mogelijk genetisch kwetsbare) geestelijke gezondheid.

 

Gevoelig of niet

Maar hoe kom je erachter of het ook werkelijk de gluten zijn die verantwoordelijk zijn voor het symptoomprofiel bij je cliënt met een psychische aandoening? Dat is eigenlijk vrij eenvoudig: door je cliënt twee tot drie weken volledig glutenvrij te laten eten en andere notoire producenten van exorfinen zoals soja, kaas en spinazie te laten staan. Vervolgens introduceert men gluten (en exorfinen) weer in de vorm van bijvoorbeeld twee boterhammen met kaas.

Ten eerste ervaart je cliënt dat het behoorlijk lastig is om van brood en ontbijtgranen af te blijven, waarschijnlijk al na een dag of twee. Veel lastiger eigenlijk, dan men zou mogen aannemen als men dit vergelijkt met bijvoorbeeld aardappelen; de meeste mensen hebben geen moeite deze uit hun voeding te schrappen. Ten tweede treden er, wanneer men gevoelig blijkt voor exorfinen, bij herintroductie diverse effecten op. Wat vaak gerapporteerd wordt, zijn stemmingswisselingen, problemen in de waarneming en geïrriteerdheid. Dit inzicht kan bij je cliënt zorgen voor een betere motivatie om voor andere voeding te kiezen – evolutionair en orthomoleculair – en bevordert uiteindelijk de therapietrouw.

 

Bronnen

Previc FH, The Dopaminergic Mind in Human Evolution, Cambridge University Press 2009, pp 75-97.

Brudnak M.A., Enzyme-based therapy for autism spectrum disorders - Is it worth another look?, Medical Hypotheses (2002) 58(5), 422-428.